Hij kreeg de aanmoediging vooral niet te toegevend voor de werkende leden te zijn en hen zo nu en dan tijdens de repetities ernstig toe te spreken wanneer zij door onoplettendheid of onverschilligheid zijn taak bemoeilijkten. In 1876 kon een geplande uitvoering niet doorgaan in verband met de slechte opkomst van de leden voor de repetities. Het engageren van meesters als hulpkrachten kostte de vereniging de enorme som van ƒ 600,--.
Men stelde voor de boetes maar weer in te voeren: vijfentwintig cent voor het komen na negen uur, vijftig cent voor het komen na half tien en een gulden voor volledig verzuim. Hiertegen kwam echter protest: boetes zouden te bezwarend zijn voor die leden die een ondergeschikte betrekking bekleedden, want hun absentie werd veelal veroorzaakt door hun werkgevers die weigerden hen op de repetitieavonden tijdig te laten gaan. Het voorstel werd afgestemd.
Tijdens een vergadering bracht de voorzitter naar voren dat hij voor
een concert een zanger en zo mogelijk nog liever een zangeres wilde
uitnodigen. Een van de bestuursleden meende te moeten stemmen voor een
zangeres "daar deze meer tot verheffing van het ding zoude bijdragen
dan een zanger"
. Met 'het ding' bedoelde hij blijkbaar de vereniging.
Alle bestuursleden waren voor een zangeres. Aangezien in Rotterdam moeilijk iemand was te vinden die geheel aan de eisen van het bestuur voldeed, nam de zojuist aangestelde concertmeester P.M. Pincoffs de taak op zich elders te zoeken wat hier zo schaars werd aangetroffen: een amateurzangeres die in staat was met succes een aria en enige liederen voor te dragen.