Hutschenruyter vond in het archief veel namen van goede
muziekliefhebbers die bij hem allerlei herinneringen opriepen.
Bijvoorbeeld de heer Kortman, een van de eerste violisten die ook nog
enige jaren concertmeester en voorzitter was geweest: Hij bespeelde
een instrument waarvan het achterblad was ingelegd met voorstellingen
van antieke ridderburchten; het was - volgens het oordeel van ervaren
experts - evenveel waard als een leege sigarenkist, maar hij schatte
het gelijkwaardig aan het beste product van de beste Italiaanse
meesters.
Hutschenruyter vervolgde zijn mijmeringen:
Daar was ook de oude heer Van Gurp, een beminnelijk, vriendelijk man, die de vierde hoornpartij vervulde. Schoon hij op zijn instrument maar een 'zwakke broeder' was, in çén opzicht muntte hij uit: hij wist de contra-C voor C-hoorn, die Mozart verlangt in het Trio van het Menuet der Jupiter-symfonie "er uit" te brengen zooals ik 't zelden heb gehoord.
Van de overige namen wil ik nog noemen dien van den violist Leon Jacobson, wiens vele verdiensten voor het Rotterdamsch muziekleven men zeker nog niet vergeten heeft; dan die van de violoncellisten Sam Polak jr. en W. Benedictus, die niet uit den weg behoefden te gaan voor menig vakman. De laatstgenoemde heeft herhaaldelijk op voortreffelijke manier de solo-partij vervuld in de beroemde Serenade van Volkmann.
Trouwens de violoncellen vormden langen tijd de best bezette partij van het orkest; in mijn tijd telde men er negen - enkele uitmuntend, de andere voor 't meerendeel goed en niemand beneden een volstrekt niet laag gemeten peil. Wij hebben wel de Unvollendete uitgevoerd, en dan klonk het mooie, door de violoncellen gezongen thema als een klok.
Van de violisten vond men twee gloeiend geestdriftige muziekliefhebbers: den gezelligen ouden heer van Wageninge (hij werd door zijn vrienden "Pauwtje" genoemd) en mijn buurman aan den lessenaar Deuss. Deze, die redelijk alt speelde, maar een, voor een dilletant, zeer ruimen horizon bestreek (hij interesseerde zich ook sterk voor muzikale literatuur) heeft mij eens in vertrouwen verteld, dat hij den altsleutel, waarin de partijen geschreven zijn, niet lezen kon. Ik heb getracht het hem bij te brengen, maar - trots zijn geprononceerde intelligentie - hij kòn 't niet leeren...
Dat verschillende blazers-partijen eveneens goed bezet waren, moet hier ook gereleveerd worden. C.G. van Houten was van 1873 tot zijn dood in 1911 niet alleen voorzitter, maar ook de "Ziel" van Symphonia. In zijn jonge jaren was hij een stevige eerste hoornist en tot het eind van zijn leven bespeelde hij de pauken. De gebroeders Edmund en Edward van Hoboken (vooral de eerstgenoemde) waren trompettisten die in elk vak-orkest bruikbaar zouden zijn geweest." 3)