Over een eerste hoboïst schreef de verslaggever:
Het was hoofdzakelijk de eerste oeboe, die de goede bedoelingen van haar heer en meester miskende en die dan ook in Mendelssohn's Trompetenouverture voortdurend met hem overhoop lag; tonen die zich boven de notenbalk verheffen vertikt het kleine ding te brengen. Het is derhalve de plicht van de oboïst zijn instrument eens een paar uren per dag over die ongehoorzaamheid te onderhouden, als de familie uit is en de meid om boodschappen.
Voor een journalist viel het ook niet altijd mee over een concert te moeten schrijven. Het volgende gedichtje kwam een verslaggever in gedachten, toen hij klaar stond om met knikkende knieën naar een concert van Symphonia te gaan:
Wat is 't vervelend journalist te
zijn
Ik heb het ondervonden
Wat dank ik aan dat mooie vak
Reeds tal
van droeve stonden.
Reeds drie nachten had hij geen oog kunnen dichtdoen, dat concert was hem steeds "als een spook komen aangrijnzen". Niet omdat hij vreesde het te moeten aanhoren, maar omdat hij genoodzaakt was erover te schrijven.
Natuurlijk waren er ook positieve geluiden. In 1895 kwam Symphonia met twee interessante noviteiten, namelijk de Serenade voor blaasinstrumenten van Richard Strauss (1864-1949) plus twee gedeelten uit de Suite in Canonform voor strijkorkest van Julius Otto Grimm (1827-1903).