In januari 1899 verscheen het eerste getypte jaarverslag. De heer Van Cleeff stelde voor om de werkende leden voortaan te informeren over de ontstaansgeschiedenis van het uit te voeren werk en het leven van de componist. De vergadering was echter unaniem van oordeel dat dit niet op de weg van Symphonia lag. Bovendien zou het te veel tijd kosten, terwijl men voor enkele stuivers van elke bekende symfonie een muzikale uitleg kon kopen. Ook zou men graag aan alle muziekscholen les in muziekgeschiedenis geven aan leden van Symphonia die dat zouden willen. Vooralsnog kwam men daarom niet tegemoet aan deze wens.
Het orkest bestond inmiddels uit 63 leden, onder wie negen dames. Er waren veertien eerste violen, negentien tweede violen, zes alten, elf cello's, drie fluiten, twee hobo's, drie klarinetten, drie trompetten, een fagot en een pauk.
Langzamerhand steeg het gehalte van de concerten en kwam er meer publiek. Wat betreft de uitvoering in 1902 van de Air uit de derde Suite van Bach merkte het bestuur in het jaarverslag op dat de recensent van het Rotterdamsch Nieuwsblad de mooie toon van de 'celli' bijzonder had geprezen, terwijl hij natuurlijk de eerste violen had bedoeld. De celli hadden in dit stuk immers slechts een begeleidende pizzicato-rol, de melodie was bij de eerste violen. Een kleine wraakneming van Symphonia.